34650 |
dokterskar |
dokterswagen:
dokterswagen (L371p Ophoven)
|
Tweewielig rijtuigje met vier hoge wanden met raampjes en een afneembare kap, dat vaak door dokters gebruikt werd. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 101, 9; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kervel:
weljǝ kervǝl (L371p Ophoven),
wilje kirvel (L371p Ophoven),
WLD
wilje kervel (L371p Ophoven)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling [ZND 06 (1924)] || Scheerling, dolle kervel (chaerophyllum temulum 30 tot 120 cm groot. De stengels zijn aan de knopen verdikt en meestal rood gevlekt; de bladeren zijn dubbel geveerd, behaard, en de omwindseltjes hebben gewimperde blaadjes; de bloemen zijn wit; de vrucht [N 92 (1982)]
I-5, III-4-3
|
18983 |
dom |
lomp:
lomp (L371p Ophoven)
|
niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23551 |
domine salvam fac reginam nostram |
gezang voor de koning:
gezang veur de keuning (L371p Ophoven)
|
Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24099 |
dominicaan |
dominicaan:
dommenekaan (L371p Ophoven)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (L371p Ophoven)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
domoor:
domoor (L371p Ophoven)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
domme kracht:
dǫm kraxt (L371p Ophoven)
|
Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219]
II-11
|
17908 |
dompelen |
dopen:
duipen (L371p Ophoven),
in het water duwen:
in ⁄t water doewen (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
in het water soppen:
in ⁄t waetər soppə (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
soppen:
soppen (L371p Ophoven)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
donderen:
doendere (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
dôêu̯ndərə (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
dondere
dondərə (L371p Ophoven)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|