24832 |
donderkruid |
donderkruid:
donderkruid (L371p Ophoven),
-
donderkruid (L371p Ophoven)
|
donderkruid [DC 46 (1971)]
III-4-3
|
25122 |
donderslag |
donderslag:
donderslaag (L371p Ophoven)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderkop:
donderköp
dondərkoͅp (L371p Ophoven),
dondertoren:
dondertoren (L371p Ophoven),
donderwolk:
donderwolk (L371p Ophoven)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
doender (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
doͅndər (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
dôêu̯ndər (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
donder
dondər (L371p Ophoven)
|
donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
donker worden:
⁄t wurdt donkel (L371p Ophoven)
|
donker worden [duisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
doenkel (L371p Ophoven),
doeunkəl (L371p Ophoven),
donkel (L371p Ophoven)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] || niet of weinig verlicht [donker, duister, deemster] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23794 |
donkere metten |
donkere metten:
donkere mètten (L371p Ophoven)
|
De donkere Metten op wo./do./vr. in de Goede Week [duustere Mette]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24138 |
dons, nestveren |
dons:
dons (L371p Ophoven),
duivelshaar:
duuvəlshoar (L371p Ophoven)
|
dons [ZND 35 (1941)] || het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20195 |
dood (adj. schertsend bedoeld |
hij is de hoek om:
znd 23, 022b;
hij is tən hook oewm (L371p Ophoven),
hij is eeuwig:
znd 23, 022b;
hè is éweg (L371p Ophoven),
hij is hierboven:
znd 23, 022b;
hè is hieboven (L371p Ophoven),
hij is met de aardappelen de koel in:
znd 23, 022b;
hij is met de erpələ də koel in (L371p Ophoven),
hij is om zeep:
znd 23, 022b;
hij iz oewme zeip (L371p Ophoven)
|
dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doead (L371p Ophoven),
doed (L371p Ophoven)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|