e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L362p plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mondstuk embouchure (fr.): ambesjieër (Opitter), embouchure (Opitter), mondstuk: mondstek (Opitter) Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)] III-3-2
mondvol hap: ⁄nen hab (Opitter) hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] III-4-4
monnik pater (lat.): ’ne pater (Opitter) Een monnik. [ZND 31 (1939)] III-3-3
mosterd mosterd: moster (Opitter), mosterd (Opitter) mosterd [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)] III-2-3
mot mot: ook in ZND 31, 038  mot (Opitter) mot [ZND 01 (1922)] III-4-2
motregenen, licht regenen motregenen: moͅtrēͅYənən, tmoͅtrēͅYənt (Opitter), moͅtreͅYənə, hətmoͅtreͅYənt (Opitter) Motregenen. Vertaal in uw dialect: motregenen, het motregent (regenen met heel fijne druppels). [ZND 49 (1958)] III-4-4
mout mout: mawt (Opitter) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouter mouter: m ̇awtǝr (Opitter) De persoon die het brouwgraan tot mout verwerkt. In de grotere bedrijven ook de persoon die toezicht houdt over het moutpersoneel (Claessen, p. 3. 2). In L 210 en L 294 kent men geen aparte mouter, daar wordt het mouten door de brouwer zelf gedaan. [N 35, 24; monogr.] II-2
mouterij mouterij: m ̇awtǝri (Opitter) Het gedeelte van de brouwerij of het bedrijf waar alle bewerkingen van het mouten plaatsvinden. [N 35, 23; monogr.] II-2
moutmeel mout: maw.t (Opitter) Het gemalen mout. [N 35, 21; monogr.] II-2