e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L362p plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sponnen aandraaien: ̇āndr ̇ęjǝ (Opitter) Vaten met behulp van een spon afsluiten. [N 35, 92] II-2
sporten sproten: sprūǝ.tǝ (Opitter) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
spreken, praten kallen: kallen (Opitter, ... ), praten: praten (Opitter, ... ), spreken: neet hel(op) sprèken (Opitter) Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] III-3-1
springen springen: sprengə (Opitter) springen [ZND 25 (1937)] III-1-2
springstier var: var (Opitter) [JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15] I-11
staakijzer van de watermolen staakijzer: stākizǝr (Opitter) Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14] II-3
staan staan: ston (Opitter) staan [ZND 46 (1946)] III-1-2
staart bis: bez (Opitter), staart: start (Opitter, ... ) staart [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-12, I-9, III-4-2
staarten staarten: stɛrt (Opitter) In de velg van het molenrad ingepende houten blokjes waartegen de schoepen zijn bevestigd. [Vds 70; Coe 64; Jan 73] II-3
staartkwast poes: pus (Opitter) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11