e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
manen manen: mā.nǝ (Opitter) Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9
mannelijk kalf varrenkalf: varǝ[kalf] (Opitter) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk schaap bok: bok (Opitter), bōk (Opitter), schaapsbok: sxāpsbok (Opitter), šāpsbok (Opitter) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif hoorn: hoere (Opitter), hū(i)ə.rə (Opitter) Doffer. [Goossens 1b (1960)] || Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] III-3-2
mannelijke eend weender: wiǝnjǝr (Opitter), wiǝnǝr (Opitter), wender: wi‧ənər (Opitter), wēi̯nji̯ǝr (Opitter) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]woerd, mannetjeseend [ZND 01 (1922)] I-12, III-4-1
mannelijke geit bok: bōk (Opitter), bǫk (Opitter), geitenbok: gęi̯.tǝbok (Opitter) [N 70, 8; N 77, 78; N 77, 80; A 9, 19; L 32, 82; Wi 11; RND 89; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu rekel: rēͅkəl (Opitter) reu [Goossens 1b (1960)] III-2-1
mannelijke kat, kater kater: kā.tər (Opitter) kater [Goossens 1b (1960)] III-2-1
markt markt: in t kort ieövər de mert (Opitter) Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] III-3-1
marmer marmer: beeld van marmer (Opitter) marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4