26665 |
molenkar |
molenkar:
[molen]kar (L362p Opitter)
|
De kar waarmee men zakken graan en meel respectievelijk ophaalt en thuisbrengt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38r; Vds 267; Jan 259; Coe 237; Grof 265]
II-3
|
25956 |
molenmaker |
molenmeester:
[molen]męj.stǝr (L362p Opitter)
|
Vakman die grote herstelwerkzaamheden aan de molen uitvoert en nieuwe stenen inzet. In l 289 wordt het woordtype molenmeester ook gebruikt voor een ɛmolenbouwerɛ. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [A 42 A, 50; Sche 8; Jan 288; Coe 242; Grof 273; A 42 A, 50 add.; monogr.]
II-3
|
26398 |
molenrad |
molenrad:
[molen]rā.t (L362p Opitter),
rad:
rā.t (L362p Opitter),
tobrad:
tǫprā.t (L362p Opitter),
turbine:
tø̜rbin (L362p Opitter)
|
Algemene benaming voor het verticaal geplaatste rad bij een watermolen dat door het stromende water in beweging wordt gebracht en zo de drijfkracht levert aan de molen. Al naar gelang het water aan de onderzijde of aan de bovenzijde van het rad wordt toegevoerd, spreekt men van onderslag- respectievelijk bovenslagmolens. Vanuit de molen bekeken, draait een bovenslagrad van links naar rechts, een onderslagrad van rechts naar links. Zie ook afb. 10 en 72. Het woordtype turbine is specifiek van toepassing op een horizontaal geplaatst molenrad. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [A 43, 5; Vds 21 add.; Vds 23; Vds 25; Jan 58; Jan 60; Coe 53; Grof 79; N D add.; monogr.]
II-3
|
26436 |
molenstenen |
molenstenen:
[molen]stɛjn (L362p Opitter)
|
De algemene benaming voor de stenen waarmee het graan gemalen wordt. Het woordtype kwernstenen duidt de stenen van een handmolen aan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 17a; N D, 5; Sche 46; Jan 119; Coe 96; Grof 115; monogr.]
II-3
|
26661 |
molenvat |
vat:
vat (L362p Opitter)
|
Een vat waarmee alle meelzakken op het juiste gewicht worden gebracht. [N O, 38n]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
woutwormsheuvel:
(mv wő̜u̯.twę.rǝmshīǝ.vǝlǝ)
wő̜u̯.twę.rǝmshīǝ.vǝl (L362p Opitter)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
21598 |
mompelen |
grommelen:
grommələ (L362p Opitter)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
groeëte mond (L362p Opitter)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
muil:
mul (L362p Opitter),
platter
moel (L362p Opitter)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)] || muil [ZND m]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
mond- en klauwzeer:
mond- en klauwzeer (L362p Opitter)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|