21122 |
noten afslaan |
slaan:
slaan (L362p Opitter)
|
noten afslaan [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
deze mèrge (L362p Opitter),
deze mörge (L362p Opitter)
|
s morgens) [ZND 39 (1942)]
III-4-4
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
even:
effe (L362p Opitter)
|
even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
doksaal:
ei choen dekzoal (L362p Opitter),
oksaal:
əksoal (L362p Opitter)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)]
III-3-3
|
26678 |
olie slaan |
smout slaan:
smaw.t slǭ.n (L362p Opitter)
|
In een oliemolen olie persen uit geplette en verwarmde zaden. Zie ook de lemmata ɛvoorslagblokɛ en ɛheiɛ.' [Jan 17; Jan 279; Coe 15 add.; JG 1b, add.]
II-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (L362p Opitter),
smoutmolen:
smawt[molen] (L362p Opitter)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (L362p Opitter),
āfmākǝn (L362p Opitter),
toemaken:
tumākǝ (L362p Opitter)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33651 |
omwalde akker |
kamp:
kamp (L362p Opitter)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
34211 |
omweiden |
omzetten:
ǫmzɛtǝn (L362p Opitter)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25685 |
omzetten |
omzetten:
omzętǝ (L362p Opitter)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|