25852 |
sponnen |
aandraaien:
̇āndr ̇ęjǝ (L362p Opitter)
|
Vaten met behulp van een spon afsluiten. [N 35, 92]
II-2
|
34582 |
sporten |
sproten:
sprūǝ.tǝ (L362p Opitter)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kallen (L362p Opitter, ...
L362p Opitter),
praten:
praten (L362p Opitter, ...
L362p Opitter),
spreken:
neet hel(op) sprèken (L362p Opitter)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
sprengə (L362p Opitter)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34055 |
springstier |
var:
var (L362p Opitter)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
26423 |
staakijzer van de watermolen |
staakijzer:
stākizǝr (L362p Opitter)
|
Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
17819 |
staan |
staan:
ston (L362p Opitter)
|
staan [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
bis:
bez (L362p Opitter),
staart:
start (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
staart [ZND 07 (1924)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-12, I-9, III-4-2
|
26406 |
staarten |
staarten:
stɛrt (L362p Opitter)
|
In de velg van het molenrad ingepende houten blokjes waartegen de schoepen zijn bevestigd. [Vds 70; Coe 64; Jan 73]
II-3
|
34087 |
staartkwast |
poes:
pus (L362p Opitter)
|
Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114]
I-11
|