26428 |
taats van het staakijzer |
spoor:
spȳr (L362p Opitter)
|
Het onderste, pinvormige gedeelte van het staakijzer dat draait in een pan die ingewerkt is in een op een ijzeren balk gemonteerd stalen blok. [Vds 103; Jan 141; Coe 124; Grof 147; A 42A, 24]
II-3
|
26542 |
taatspot van het staakijzer |
bus:
bø̜s (L362p Opitter),
pan:
pan (L362p Opitter)
|
De in een stalen blok ingewerkte pot of pan die in watermolens dient als lager van het staakijzer. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛtaatspot van de kleine spilɛ. In de watermolen van P 51 gebruikt men een arduinsteen of kasseisteen als lager. Het woordtype kogellager (l 368, P 55) is specifiek van toepassing op een met stalen kogeltjes gevulde bus waarin het staakijzer draait.' [Vds 104; Jan 142; Coe 125; Grof 148; A 42A, 25; N O, 16g]
II-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (L362p Opitter, ...
L362p Opitter,
L362p Opitter,
L362p Opitter)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || tafel [ZND 49 (1958)]
III-2-1
|
24727 |
takken (coll.) |
waai:
cf gewei
wèi (L362p Opitter)
|
takken, coll. [ZND 35 (1941)]
III-4-3
|
33632 |
takkenbos, bussel hout |
mutterd:
mütterd (L362p Opitter)
|
takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)]
I-7
|
33690 |
talud |
schuinse kant:
sxynsǝ kant (L362p Opitter)
|
De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.]
I-8
|
33777 |
tand, tanden |
tand(en):
tā.nt (L362p Opitter
[(mv tan)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tantpien (L362p Opitter)
|
ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
17622 |
tandvlees |
tandvlees:
tantfleis (L362p Opitter),
tantfleͅis (L362p Opitter)
|
hoe noemt men het tandvlees ? [ZND 49 (1958)]
III-1-1
|
20357 |
tante |
tant:
tant (L362p Opitter),
tante:
tentə (L362p Opitter)
|
tante (moei) [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|