e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troep ganzen trek: trɛk (Opitter) In vraag A 4, 18 en L 20, 18 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor een "troep" schapen, koeien, varkens, ganzen. In dit lemma zijn alleen die antwoorden opgenomen die specifiek op een "troep ganzen" duiden. [A 4, 18; L 20, 18] I-12
trommelzucht opgelopen (volt. deelw.): ǫpgǝlǫu̯pǝn (Opitter), opgestijfd (volt. deelw.): ǫpgǝstīft (Opitter) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
tros vruchten tros: tros (Opitter) tros [ZND 32 (1939)] I-7
tuieren tuieren: tiǝrǝn (Opitter) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierpaal staak: stāk (Opitter), tuierstaak: tii̯ǝrstāk (Opitter), tiǝrstǭk (Opitter) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11
tuiertuig tuier: tii̯ǝr (Opitter) Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h] I-11
tuin hof: hūəf (Opitter) hof [ZND 01 (1922)] III-2-1
tuinkervel kervel: ke.rvəl (Opitter) [Goossens 1b (1960)] I-7
tweede klaversnede zaadklee: zǭt[klee] (Opitter) Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.] I-5
tweede luiden voor de mis trumpen: trimpə (Opitter), 2 keer luiden  trimpe (Opitter) Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)] || Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de tweede maal hoort? [ZND 36 (1941)] III-3-3