34165 |
verlopen |
niet behouden:
(de koe heeft) nēt bǝhau̯wǝ (L362p Opitter)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|
25344 |
verslachten |
afslachten:
āfslaxtǝ (L362p Opitter)
|
Verminderen in gewicht van het vlees ten gevolge van het slachten. [N 28, 97]
II-1
|
18226 |
versleten |
versleten:
verslieətə (L362p Opitter)
|
verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)]
III-1-3
|
25829 |
versnijbier |
bier:
bē.r (L362p Opitter)
|
Het bier dat men gebruikt om te versnijden. De zegsman uit Q 99 merkt hierover op dat de resten van het brouwsel en van de gisting en het restant uit teruggekeerde vaten werden vergaard in tonnen van 5000 liter. In deze tonnen bevond zich na 2 à 3 jaren een zuur maar helder vocht. Vermengd met jong bier leverde dit het oud bier op. [N 35, 99; monogr.]
II-2
|
25828 |
versnijden |
versnijden:
vǝsn ̇ījǝ (L362p Opitter)
|
Verschillende brouwsels mengen. In L 210 gebruikt men als versnijbier oud bier. [N 35, 88; monogr.]
II-2
|
26346 |
versterkte zijwand, dijk |
molendijk:
mīǝ.lǝndī.k (L362p Opitter)
|
Dijk vōōr de sluizen, meestal aan die kant van de beek waar de bewoners van de molen het meest komen. De dijk bestaat uit planken die tegen rechtstaande spijlen bevestigd zijn of is een versteviging uit aarde of beton en loopt gewoonlijk vier of vijf meter verder stroomopwaarts dan de vloer. Zie ook afb. 67. [Vds 31; Jan 29; Grof 35]
II-3
|
22349 |
verstoppertje spelen |
piepjebergen:
piepke bergen (L362p Opitter),
/
piepke bergen (L362p Opitter)
|
/ [SND (2006)] || Lievelingsspel 4. [SND (2006)]
III-3-2
|
32577 |
verteerde mest |
kort mest:
kǫrt [mest] (L362p Opitter)
|
De termen in dit lemma zijn voor het merendeel van toepassing op mest die lange tijd het onderste of het binnenste deel van de mesthoop heeft gevormd en daardoor goed verteerd is: mest van hoge kwaliteit, die gemakkelijk in kleine delen uiteenvalt. Het onderste uit de mestkuil is vaak zo brokkelig dat het niet met de riek kan worden opgenomen. Deze mest wordt veelal als weidemest gebruikt. Voor sommige termen zie men dan ook het lemma compost. De termen aan het einde van het lemma hebben betrekking op oude, uitgedroogde mest die zijn kwaliteit grotendeels verloren heeft. [N M, 10a; N 11, 27 add.; N 11A, 4a + 4c + 36 + 37; JG 1a + 1b add; div.]
I-1
|
34290 |
vertuieren |
tuieren:
tii̯ǝrǝn (L362p Opitter),
voorttuieren:
vuǝrttiǝrǝ (L362p Opitter)
|
Het verplaatsen van het vee, telkens wanneer een stuk wei is afgegraasd. [L 40, 21b; monogr.]
I-11
|
26384 |
verval |
val:
va.l (L362p Opitter),
verval:
vǝrva.l (L362p Opitter)
|
Het verschil in hoogte tussen het bovenwater en het onderwater. Volgens Coenen (pag. 39) bedroeg het verval gewoonlijk 1,5 meter. [Vds 24; Jan 89; Coe 41; Grof 73]
II-3
|