17806 |
dragen |
dragen:
dragə (L362p Opitter)
|
dragen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L362p Opitter)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
drèft (L362p Opitter)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
33662 |
dries |
dries:
drēs (L362p Opitter)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
18866 |
driftig |
dik:
dik (L362p Opitter),
miezig:
miezig (L362p Opitter)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
dop:
/
ne dop, met de dop spielen (L362p Opitter)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
20499 |
drinken |
drinken:
dreͅŋkə (L362p Opitter)
|
drinken [ZND m]
III-2-3
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glās (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
glas [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
20564 |
droesem |
moer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
moor (L362p Opitter)
|
droesem [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stɛi̯ drīx (L362p Opitter),
drīǝxstān (L362p Opitter)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|