e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opitter

Overzicht

Gevonden: 2129
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fiets fiets: fīts (Opitter), mannelijk  ⁄ne fiets (Opitter), velo: mannelijk  ne vélo (Opitter) fiets [ZND 44 (1946)] || Fiets. [ZND 35 (1941)] III-3-1
fijn droog stof stof: stø̜f (Opitter) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
fijt fijt: fiet (Opitter) ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)] III-1-2
filterbaas filtreerder: f ̇eltrę̄.dǝr (Opitter) De arbeider die belast is met het filtreren. [N 35, 58b] II-2
flambouw flambouw (<fr.): ⁄n flambouw (Opitter) Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)] III-3-3
flank zijde: (Opitter) Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9
flauw leps: leps (Opitter) meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)] III-2-3
flikflooien flikflooien: ook materiaal znd 23, 55  flikfloeijə (Opitter), mouwvegen: ook materiaal znd 23, 55  moevége (Opitter) flikflooien [ZND 01 (1922)] III-1-4
fluim fluim: [ontrondingsgebied, fliem &lt; fluum -&gt; fluim; *vlijm, flijm]  fliem (Opitter) fluim [ZND 23 (1937)] III-1-2
fluisteren fezelen: Van Dale: fezelen, 1. fluisterend praten of zeggen; - smoezen.  feizelə (Opitter) fluisteren [ZND 30 (1939)] III-3-1