33264 |
gele lupine |
lupinen:
lǝpīnǝ (L362p Opitter)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
25827 |
gelegerd bier |
bier:
bē.r (L362p Opitter)
|
Bier dat de nagisting heeft ondergaan. [N 35, 84; monogr.]
II-2
|
25078 |
gelijken (op) |
goed er op trekken:
goe trekke op (L362p Opitter),
trekken op:
trekke op (L362p Opitter)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
23207 |
geloven |
geloven:
geleive (L362p Opitter),
glejvə (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)], [ZND m]
III-3-3
|
26287 |
geluid maken, gezegd van de kammen |
slaan:
slaan (L362p Opitter)
|
Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112]
II-3
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
met de helm geboren zijn:
hè is met den halm geboeuren (L362p Opitter)
|
Iemand die altijd geluk heeft. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemaak (L362p Opitter)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 77
gemekkələk (L362p Opitter),
simpel:
ook materiaal znd 23, 77
simpəl (L362p Opitter)
|
gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
vastenavondsgek:
vastənōͅvendjsgek (L362p Opitter)
|
Hoe heet: een gemaskerd persoon? [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
ook materiaal znd 23, 79
gemein (L362p Opitter)
|
gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|