33386 |
haverkist, hakselkist |
haverkist:
[haver]kest (L362p Opitter
[(2 + haksel)]
)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
26633 |
haverpletter |
haverpletter:
hāvǝrplɛtǝr (L362p Opitter),
pletmolen:
plɛt[molen] (L362p Opitter)
|
Wanneer haver bedoeld was als paardevoer, moest ze geplet worden. Dit gebeurde met de haverpletter, een toestel waarin de haver tussen twee stalen rollen, een vaste en een losse, geplet werd. Zie ook afb. 91. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 237; Jan 245; Coe 223; Grof 250]
II-3
|
24480 |
hazelaar |
hazelnotenstruik:
hazelnoeëtestrok (L362p Opitter)
|
hazelstruik [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
hazelnoeët (L362p Opitter)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
18015 |
hees, schor |
hees:
heis (L362p Opitter)
|
hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
leͅi.pex (L362p Opitter)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
25890 |
hefboom |
hefbalk:
hęf˱balǝk (L362p Opitter),
sluishout:
slyzhø̜j.t (L362p Opitter)
|
Hefboom waarmee de sluis omhoog wordt getrokken wanneer het sluisijzer voorzien is van gaten. Zie ook afb. 68 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 46; Jan 41; Coe 27; Grof 61]
II-3
|
26435 |
hefboom van de spanrol |
handboom:
ha.nt˱bø̜j.m (L362p Opitter),
hefboom:
hęf˱bø̜j.m (L362p Opitter)
|
De hefboom waarmee men de spanrol van het luiwerk van watermolens kan verplaatsen. [Jan 235]
II-3
|
26684 |
hei |
hamer:
hāmǝr (L362p Opitter)
|
Elk van de twee zware, houten balken die door de molenas worden opgehesen teneinde neer te vallen op hetzij de slagbeitel in de lade van het voorslagblok (de zgn. slaghei), hetzij op de losbeitel (de zgn. loshei). [Jan 283]
II-3
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
⁄nən heilige (L362p Opitter)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|