e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

Gevonden: 3008
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hijgen naar adem, reutelen de reutel in de keel hebben: hij heeft de rietel in de keèl (Opoeteren), naar adem hijgen: hij giegt naar aojem (Opoeteren) Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)] III-2-2
hinkelblokje perksteen: perkstein (Opoeteren) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen perkhinken: perkhênken (Opoeteren) Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinken hinken: hênken (Opoeteren) Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken richelen: rexǝlǝ (Opoeteren), ręxǝlǝ (Opoeteren) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed (alg.) hoed: ho.t (Opoeteren), hot (Opoeteren), hōd (Opoeteren), hōt - hēj (Opoeteren) hoed [RND], [ZND A2 (1940sq)] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND m] || Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hē.jǝ (Opoeteren) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: hōf (Opoeteren, ... ), hoorn: hű̄ǝ.rǝ (Opoeteren) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoef van de koe voet: vōt (Opoeteren) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoefijzer hoefijzer: hōf˱i.zǝr (Opoeteren) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11