e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaakbeen(rand) raak: Het hele gebit.  ra:kə (Opoeteren) hoe noemt men het tandvlees ? [ZND 49 (1958)] III-1-1
kaal duivenjong kakjong: kàGjo.ŋk (Opoeteren) Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaam kaam/kamen: kōǝm (Opoeteren) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes kaaien: kūu̯əjə (Opoeteren), kaantjes  kuje (Opoeteren), krappeltjes: Verwant aan krep (dunne stof) Mo bakde mich eine bògkeskook möt kreppelkes spek in  kreppelke (Opoeteren) gebraden stukje spek || kanen [Goossens 1b (1960)] || uitgebraden stukjes spek waarvan het vet is weggeschept III-2-3
kaar kaar: kār (Opoeteren) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaars kaars: kars (Opoeteren) kaars [RND] III-2-1
kaarsenbak kaarsenbak: karsebak (Opoeteren) De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kaarsendomper kaarsendomper: karsəndoͅmpər (Opoeteren), kaarsensnuiter: karsəsny(3)̄tər (Opoeteren) kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)] III-2-1
kaarsendover kaarsendomper: karsendomper (Opoeteren) De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)] III-3-3
kaarsenpit wiek: week (Opoeteren) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3