e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

Gevonden: 3008
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de plank missen plankmis gooien: hè gu-et plankmis (Opoeteren) In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] III-3-2
de portiuncula-aflaat verdienen portiunculen: persjonkele (Opoeteren) De portiuncula-aflaat, die verdiend kon worden op het Portiunculafeest op 2 augustus [portsiónkela-ablas?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de roepen eerste roep: De ceiste zeep of zoop (meew) (Opoeteren), de eerste roop, tweede roop, geroope (Opoeteren) Hoe noem je de afkondiging van het aanstaande huwelijk in de zondagsmis? De eerste ..., de tweede ... [ZND 41 (1943)] III-3-3
de roepen krijgen geroepen worden: ze zijn al ens geroopen (Opoeteren), in de roepen zijn: ze zeen al in den tweede roop (Opoeteren) Wat zegt men van de verloofden als hun huwelijk in de zondagsmis is afgekondigd? Ze zijn al eens ..., al twee keer ... [ZND 41 (1943)] III-3-3
de was bleken bleken: bleiken (Opoeteren), blijken (Opoeteren) de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1
de was mangelen mangelen: maŋələ (Opoeteren) mangelen [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
de zeug naar de beer brengen drijven: dri.vǝ (Opoeteren) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
deeg deeg: deich (Opoeteren), deieg (Opoeteren), Eme(s) èè keekske bakke van dezelfden deîg: iemand met de zelfde munt terugbetalen  deîg (Opoeteren) deeg || zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3
definitieve band reep: ręjp (Opoeteren) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12
deken deken: deike (Opoeteren), diəkə (Opoeteren), Viêr hère verjoaerdaag hauwe ze hèèr ein ölletrikse diêke gekocht  diêke (Opoeteren) deken [ZND A1 (1940sq)] || Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] III-2-1, III-3-3