e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

Gevonden: 3008
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gilde gilde: gilde (Opoeteren), gilj (Opoeteren, ... ) Een gilde. [ZND 35 (1941)] III-3-2
glad, glijdend glad: glaaet (Opoeteren, ... ) glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-4-4
glazig glazeren: glazere (Opoeteren), glazərə (Opoeteren) aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] III-2-3
gleuf rabat: rǝbat (Opoeteren) De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54] II-3
glijden slibberen: sleͅbərən (Opoeteren) hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] III-1-2
glimlachen greilachen: wnt V, 644: greien: krijten, schreien  grielachen (Opoeteren, ... ) hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] III-1-4
godsdienstonderricht op zondag catechismus van volharding: kattegismis van volharding (Opoeteren) Het godsdienstonderricht dat vroeger op zondagmiddag vóór het lof (d.w.z. van 14.30 tot 15.00 uur) werd gegeven aan jongeren die van school af waren). [N 96D (1989)] III-3-3
godslamp godslamp: godslamp (Opoeteren) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3
goed luisteren goed luisteren: good lūsteren (Opoeteren), goot loesteren (Opoeteren), goot lustere (Opoeteren), gōt lystərə (Opoeteren) goed luisteren [ZND 30 (1939)] III-1-1
goede vrijdag goede vrijdag: gooië vriedig (Opoeteren) De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)] III-3-3