e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kapelletje kapelletje: kèpelke (Opoeteren) Een bedehuisje langs de weg of in het veld, gebouwd uit devotie voor een heilige of uit dankbaarheid voor verkregen gunsten [kapel, kapelleke, kapelke, kapelsje, heiligenhuisje, keske(=kastje)?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kapmantel kapmantel: ZND35,011b: [neen].  eine kapmantel (Opoeteren), ənə kapmmantəl (Opoeteren), ZND35,011b: Bij heel oude boerenvrouwtjes.  eine kapmantel (Opoeteren), klokkenkast: ZND35,011b: [neen].  ein klokkekast (Opoeteren, ... ) een kapmantel (ruime vrouwenmantel die meestal gedragen werd om naar de kerk te gaan) [ZND 35 (1941)] III-1-3
kapper, maat van 0,2 liter kappertje: Verkleinwoord van: kapper. (ook: klein glas, al dan niet op voet, met als inhoud een kwart liter).  kepperke (Opoeteren) inhoudsmaat III-4-4
kapstok kapstok: kapstoͅk (Opoeteren) kapstok [ZND 34 (1940)] III-2-1
kapucijn kapucijn: kappesien (Opoeteren) Een Capucijn [Kappesijn, bedelmonnik]. [N 96D (1989)] III-3-3
kar kar: kar (Opoeteren) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karakter (aard) aard: ənən ārt (Opoeteren), caractre (fr.): karaktair (Opoeteren), natuur: Joa, det deit ¯r neet; det ligkt neet in zi-jn nateer  nateer (Opoeteren) een aard [ZND A1 (1940sq)] || karakter [ZND 01 (1922)] || karakter, aard III-1-4
karnemelk botermelk: bui̯tǝrmę.lǝk (Opoeteren), buǝtǝrmęlk (Opoeteren), būtǝrmęlǝq (Opoeteren) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11
karnen stoten: stutǝn (Opoeteren), stuǝtǝn (Opoeteren), stȳtǝ (Opoeteren) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11
karnstaf stoter: stīi̯ǝtǝr (Opoeteren) Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I] I-11