18208 |
kiel |
kegel:
keegel (L415p Opoeteren),
kegəl (L415p Opoeteren)
|
kiel [ZND A2 (1940sq)] || kiel (kledingstuk voor mannen) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
24513 |
kiem |
scheutje:
sjiêtsje (L415p Opoeteren)
|
scheutje
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
kiemen:
kimǝ (L415p Opoeteren),
schieten:
šētǝ (L415p Opoeteren)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kien:
kin (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kienen:
kinnen (L415p Opoeteren),
kienspel:
kinspel (L415p Opoeteren)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
baktand (L415p Opoeteren),
baktant (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een dikke tand geheel achter in de mond [ZND 29 (1938)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20498 |
kieskauwer |
krijtelijke eter:
eine kriêteliken èter (L415p Opoeteren)
|
die alleen maar echt lekkere, fijne zaken eet
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
keurig:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
keèrig (L415p Opoeteren)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
keurig:
kèrig (L415p Opoeteren)
|
kieskeurig
III-1-4
|
19019 |
kieskeurig persoon |
keurige:
aan het èten is ¯r einen hiêl kèrige
eine kèrige (L415p Opoeteren)
|
kieskeurige
III-1-4
|