21337 |
kletswijf |
baanschotel:
ch als in Franse chasse
baanchoeëtel (L415p Opoeteren),
babbelwijf:
babbelwief (L415p Opoeteren)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleèr (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
klèèr (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
ps. boven de è staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.
klèr (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
18065 |
klierziekte |
klieren:
kleeren (L415p Opoeteren),
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
kleere (L415p Opoeteren),
kleeren (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
ziekte van sint-markoen:
zeekte v. Sinte-Markoen (L415p Opoeteren)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
24581 |
klimop |
klimop:
-
klimop (L415p Opoeteren),
wintergroen:
-
wentergreen (L415p Opoeteren)
|
klimop [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
20950 |
klokhuis |
keets:
keets (L415p Opoeteren)
|
klokhuis van appel of peer
I-7
|
23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
klokkestool (L415p Opoeteren)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokkenzeel:
klokkezeil (L415p Opoeteren)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
kloemp (L415p Opoeteren),
klomp (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
klump (L415p Opoeteren)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
32449 |
klompspijkertje |
klompennageltje:
klompǝnē̜gǝlkǝ (L415p Opoeteren),
tripnageltje:
trepnē̜gǝlkǝ (L415p Opoeteren)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
23281 |
klooster |
klooster:
klū[ə}stər (L415p Opoeteren)
|
Een klooster. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|