e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kletswijf baanschotel: ch als in Franse chasse  baanchoeëtel (Opoeteren), babbelwijf: babbelwief (Opoeteren) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] III-3-1
kleurx kleur: kleèr (Opoeteren, ... ), klèèr (Opoeteren, ... ), ps. boven de è staat nog een lengteteken; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  klèr (Opoeteren, ... ) kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
klierziekte klieren: kleeren (Opoeteren), De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.  kleere (Opoeteren), kleeren (Opoeteren, ... ), ziekte van sint-markoen: zeekte v. Sinte-Markoen (Opoeteren) hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)] III-1-2
klimop klimop: -  klimop (Opoeteren), wintergroen: -  wentergreen (Opoeteren) klimop [ZND 36 (1941)] III-4-3
klokhuis keets: keets (Opoeteren) klokhuis van appel of peer I-7
klokkenstoel klokkenstoel: klokkestool (Opoeteren) De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkentouw klokkenzeel: klokkezeil (Opoeteren) Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klomp klomp: kloemp (Opoeteren), klomp (Opoeteren, ... ), klump (Opoeteren) In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)] II-12, III-1-3
klompspijkertje klompennageltje: klompǝnē̜gǝlkǝ (Opoeteren), tripnageltje: trepnē̜gǝlkǝ (Opoeteren) Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.] II-12
klooster klooster: klū[ə}stər (Opoeteren) Een klooster. [ZND A2 (1940sq)] III-3-3