e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kortwieken kortvleugelen: kortvlīǝgǝlǝ (Opoeteren), toppen: topǝn (Opoeteren) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: de kèster (Opoeteren), de kɛster (Opoeteren), kester (Opoeteren), kɛstər (Opoeteren) De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kostgenger (Opoeteren, ... ), kostgĕnger (Opoeteren) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kostschool pensionaat (<fr.): pensionaat (Opoeteren, ... ) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kɛrmə’nāiə (Opoeteren), onmiddelijk bereid nadat het varken geslacht is uit spek en andere stukjes vlees, gestoofd in eigen vet  kermenaai (Opoeteren), kotelet: koͅrtə’leͅtə (Opoeteren), Fr. côtelette  kortelöt (Opoeteren) karbonaden [Goossens 1b (1960)] || karmonade || kotelet || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud, mistig en somber weer gedauwd: geduitsj (Opoeteren) mistig, nevelig III-4-4
kous: algemeen kous: key(3)s (Opoeteren) kous, kousen (mv.) [ZND A1 (1940sq)] III-1-3
kouter kouter: kő̜u̯.tǝr (Opoeteren), kouteren: kő̜u̯.tǝrǝ (Opoeteren), ploegkouteren: [ploeg]kő̜u̯.tǝrǝ (Opoeteren) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kouwe drukte veel kal: veel käl (Opoeteren), veel omstand: veel omstand (Opoeteren) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
kraag jassenkraag: jassekraag (Opoeteren), kraag: kraag (Opoeteren, ... ) kraag [ZND 28 (1938)] III-1-3