id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23613 | leerrede | sermoen (<fr.): sermoen (Opoeteren) | Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)] III-3-3 |
30861 | leest | leest: lest (Opoeteren), list (Opoeteren), schoenvoet: sxōǝnvōt (Opoeteren), schoenvorm: sxōnvǫrm (Opoeteren) | De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10 |
22749 | leeuw | leeuw: eine lief (Opoeteren), ene liēv (Opoeteren) | Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2 |
20110 | leeuwenbek | schaapsmuiltje: - chaopsmielke (Opoeteren) | grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3 |
17815 | leggen | leggen: legə (Opoeteren), leGə (Opoeteren) | leggen [ZND A1 (1940sq)], [ZND m] III-1-2 |
21553 | lei | lei: de lei (Opoeteren), ein lei (Opoeteren) | Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1 |
23465 | lei(en) | lei(en): lei (Opoeteren) | Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
34147 | leiden | leiden: lɛi̯ǝ (Opoeteren) | De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11 |
30530 | leien dak | leien dak: lęjǝ dāk (Opoeteren) | Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9 |
17643 | lende | lende: pien in de lênje (Opoeteren) | ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] III-1-1 |