20254 |
lijkenhuisje |
dodenhuisje:
doeënhieske (L415p Opoeteren)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijzend:
līzǝnt (L415p Opoeteren)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzentemeel:
līzǝtǝmēǝl (L415p Opoeteren)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
24486 |
linde |
lindeboom:
li-jnebuîm (L415p Opoeteren)
|
lindeboom
III-4-3
|
21478 |
liniaal |
regel:
eine riegel (L415p Opoeteren),
ene rīegel (L415p Opoeteren)
|
Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
17867 |
links, linkshandig |
links:
lènks (L415p Opoeteren)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
17869 |
linkshandig persoon |
linke, een -:
leͅnkə (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
linkse klauw:
eine linksche klaw (L415p Opoeteren),
linkse poot:
eine linksche puut (L415p Opoeteren),
ne lenkse poeet (L415p Opoeteren)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)] || iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijwaad:
līvǝt (L415p Opoeteren),
linnen:
lenǝ (L415p Opoeteren)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
lep (L415p Opoeteren),
lepə (L415p Opoeteren),
lip (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
lippen (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren,
L415p Opoeteren),
ən lĕp (L415p Opoeteren)
|
een lip [znd A1 (1940sq)] || lip [RND], [ZND m] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
lep (L415p Opoeteren)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|