33294 |
melganzevoet |
smeel:
smēl (L415p Opoeteren)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
męlk (L415p Opoeteren),
męlǝk (L415p Opoeteren),
mɛ.lǝk (L415p Opoeteren)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
afromer:
ā.fręi̯mǝr (L415p Opoeteren)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbo.r (L415p Opoeteren)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
34226 |
melken |
melken:
mɛ.lkǝ (L415p Opoeteren),
mɛlkǝn (L415p Opoeteren)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
veulenstanden:
vīǝ.lǝstan (L415p Opoeteren)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
17624 |
melktanden |
melktandjes:
Van kinderen.
melktandjes (L415p Opoeteren)
|
een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
19137 |
menen |
menen:
meinə (L415p Opoeteren)
|
menen [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
26632 |
mengmachine |
mengelaar:
meŋǝlę̄r (L415p Opoeteren)
|
Toestel waarmee verschillende soorten meel gemengd kunnen worden. [Jan 256; Coe 225; Grof 254]
II-3
|
24212 |
merel |
merel:
mēͅrəl (L415p Opoeteren),
zwarte merel:
zwartemèrel (L415p Opoeteren),
zwartmerel:
zwartmèler (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
gewone merel || merel [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)]
III-4-1
|