34598 |
middelste rongblok |
pulm:
pę.lǝm (L415p Opoeteren),
pɛlm (L415p Opoeteren)
|
Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b]
I-13
|
33785 |
middendeel van het paard |
romp:
ro.mp (L415p Opoeteren)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
naafbanden:
nāf˱bɛnj (L415p Opoeteren)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
24352 |
mier |
zeikworm:
zeîkwörm (L415p Opoeteren)
|
mier
III-4-2
|
24353 |
mijt |
mijt:
mi-jt (L415p Opoeteren)
|
mijt (insect)
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (L415p Opoeteren)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
21745 |
mikken |
mikken:
mikke (L415p Opoeteren),
ogen:
eigen (L415p Opoeteren),
ɛ.igə (L415p Opoeteren)
|
lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
18795 |
minderen |
minderen:
minneren (L415p Opoeteren)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
niet mondig:
znd 31, 23a
nog neet minjig (L415p Opoeteren)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
20459 |
minnares |
bijzit:
biezit (L415p Opoeteren)
|
een concubine, bijzit, bijwijf [N 96D (1989)]
III-2-2
|