32701 |
onderploegen |
onderploegen:
o.nǝr[ploegen] (L415p Opoeteren)
|
In dit lemma zijn de benamingen verzameld voor het onder de grond werken van mest bij het ploegen van de zaaivoor en voor het onder- of omploegen van een mislukt gewas of een gewas dat als mest moet dienen, voorzover dat niet gedaan wordt op de ondiepe wijze, bedoeld in het vorige lemma. Termen als akkeren, diep ploegen, diep bouwen en voorgoed omdoen, die niet op het onderploegen van mest als zodanig wijzen, maar op de manier van ploegen waarbij dit gebeurt, zijn opgenomen in het lemma zaaivoren ca. [JG 1a + 1b; JG 2c; N 11, 44; N P, 14]
I-1
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte) handhaaf:
hantǝf (L415p Opoeteren)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
26414 |
onderstel voor het blok |
ros:
rǫs (L415p Opoeteren)
|
Het houten of stenen onderstel waar het blok op rust. Het houten onderstel bestond in de regel uit een gebinte uit stijlen en dwarsbalken dat op de bedding was aangebracht. Bij veel molens was het in de loop der jaren vervangen door een stenen muurtje of een betonnen blok. Zie ook afb. 75. [Jan 80; Coe 72; Grof 94; A 42A, 4; A 42A, 5; N O, 28c]
II-3
|
18947 |
ondeugend, stout |
onnuttig:
ònnöttig (L415p Opoeteren),
stout:
stuit (L415p Opoeteren),
stəyt (L415p Opoeteren)
|
stout [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
dreeg:
dręi̯x (L415p Opoeteren)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
beesten:
biesten (L415p Opoeteren),
luizen:
lûs, mv. li-js (L415p Opoeteren)
|
ongedierte [ZND 40 (1942)]
III-4-2
|
20337 |
ongehuwde moeder |
heggenweef:
letterlijk volkse benaming voor ongehuwde moeder
hègkeweef (L415p Opoeteren),
stoppelweef:
volkse benaming
stoppelweef (L415p Opoeteren)
|
haagweduwe, ongehuwde moeder || ongehuwde moeder
III-2-2
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
bataklang:
parteclang (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren,
L415p Opoeteren),
boel:
boel (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren,
L415p Opoeteren),
potage:
petazie (L415p Opoeteren),
ramboelie:
Opm.: men hoort ook: rebûlie.
rambûlie (L415p Opoeteren),
rommel:
rommel (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren,
L415p Opoeteren),
santeboetiek:
sentepetik (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren,
L415p Opoeteren)
|
boel [ZND 01 (1922)], [ZND 32 (1939)], [ZND 33 (1940)] || chaos, vieze boel
III-4-4
|
25565 |
ongeschikt |
derf:
dęrǝf (L415p Opoeteren)
|
Gezegd van deeg dat niet wil rijzen. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor bij de woordtypen. [N 29, 29a; L 33, 25; monogr.]
II-1
|
23486 |
ongewijde aarde |
ongewijde aarde:
ongewiejde èèrd (L415p Opoeteren),
ongewijde grond:
ongewiejde grond (L415p Opoeteren)
|
Het deel van het kerkhof dat vroeger diende als begraafplaats a) voor ongedoopt gestorven kinderen, b) evt. voor iemand die zelfmoord had gepleegd, c) evt. voor een gevonden maar niet geïdentificeerd lijk [ongewiejde èèrd, ...buiten de heg", verloren kerk [N 96A (1989)]
III-3-3
|