34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwēn (L415p Opoeteren),
manse koe:
mau̯s ku (L415p Opoeteren)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
23979 |
onwaardig |
onwaardig:
onweirdig (L415p Opoeteren)
|
Onwaardig [ónwèèrdig, ónwuurdieg]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25119 |
onweersbui |
donderschoer:
ein dòndersjoor (L415p Opoeteren),
hemelschoer:
ein hemelsjoor (L415p Opoeteren),
onweersbijs:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
ein ònwèèrsbi-js (L415p Opoeteren)
|
donderbui, onweersbui
III-4-4
|
17973 |
onwel |
krank:
krank (L415p Opoeteren),
niet op zijn chic (fr.):
neet op zine chik (L415p Opoeteren),
niet te goed:
neet te gooi (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || ziek [ZND 39 (1942)]
III-1-2
|
23923 |
onze-lieve-heer |
onze-lieve-heer:
ēslievenhier (L415p Opoeteren)
|
Onze Lieve Heer [slievenheer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23927 |
onze-lieve-vrouw |
onze-lieve-vrouw:
ēslevruiw (L415p Opoeteren)
|
Onze Lieve Vrouw [Lie(f)vrouw, Sliefvrouw]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23647 |
onzevader |
vaderons:
vader ons (L415p Opoeteren)
|
Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20557 |
ooft |
bakkemuizen:
De benamig komt van gebakken muizen(de in het bakhuis) gedroogde peren leken op de muizen die in de stallen rondliepen
bakkemûze (L415p Opoeteren)
|
Gedroogde peer waarvan (met meerdere exemplaren) moes gemaakt wordt waarmee taarten gevuld worden
III-2-3
|
20736 |
ooftvlaai |
bakkemuizenvlaai:
Als ze destijds in de houtoven brood gebakken hadden, droogden ze de peren op de nog warme ovenvloer. Daarvan bakten ze met kermis "vlaai"; een delicatesse met ietwat wilde smaak die refereerde aan het ooft van weleer
bakkemûzevlaai (L415p Opoeteren),
taartenpomvlaai:
Verkl. èè terptepimke
tertepòmvlaai (L415p Opoeteren)
|
gedroogde peren voor het bakken van een vlaai || taart van geconfijte appelschijfjes
III-2-3
|
17592 |
oog |
oog:
o.ugən (L415p Opoeteren),
ő̜u̯x (L415p Opoeteren)
|
ogen [RND] || Zie afbeelding 2.4. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|