e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oudejaarsavond oudejaarsavond: ouwejaorsaovendj (Opoeteren) De avond van 31 december, oudejaarsavond, Sint Silvesteravond [aldejaorsaovond]. [N 96C (1989)] III-3-2
ouders ouders: auwer (Opoeteren) één van de ouders III-2-2
oudste zoon oudste zoon: auwste zoon (Opoeteren) oudste zoon [ZND 46 (1946)] III-2-2
ovenpaal ovenzwaalde: huǝvǝzwǭl (Opoeteren), zwaalde: zwǭl (Opoeteren), zwǭlj (Opoeteren), zwǭǝl (Opoeteren), žwǭǝl (Opoeteren) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1
overhoeks eggen overoord [eggen]: īǝ.vǝrű̄ǝ.rt (Opoeteren) Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.] I-2
overlangs heen en weer eggen in het lang [eggen]: ęn t laŋ (Opoeteren) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overloop gang van boven: gaŋk ˃van boəvən (Opoeteren) de vloer tussen de hoogste trede van de trap en de deuren van de kamers (Fr. palier) [ZND 33 (1940)] III-2-1
overlopen, overstromen overlopen: īǝ.vǝrlø̜j.pǝ (Opoeteren) Het over de dijk of over de sluisdeuren lopen van water, veroorzaakt door noodweer of aanhoudende regenval. [Jan 55; Coe 45; Grof 41] II-3
overmouwen strompen: stre.mpǝ (Opoeteren) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
paar of onpaar paar of onpaar: paar of onpaar (Opoeteren, ... ) Paar of onpaar (een kinderspel, waarbij naar een even of oneven getal knikkers, enz. geraden wordt). [ZND 40 (1942)] III-3-2