24364 |
pissebed |
varken:
verke (L415p Opoeteren)
|
pissebed, ongedierte
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
baak:
baak (L415p Opoeteren),
keets:
keets (L415p Opoeteren)
|
kern [ZND 01 (1922)] || pit, kern ve vrucht
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
keets:
keets (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren,
L415p Opoeteren),
kern:
kèèn (L415p Opoeteren),
ket:
ked (L415p Opoeteren)
|
[RND 08] [ZND 01 (1922)] [ZND 27 (1938)] [ZND m]pit van appelen, peren, enz.
I-7
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
geleende peteren:
geliende pietere (L415p Opoeteren),
gelîentje pietere (L415p Opoeteren)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
geleende paat:
gliende pait (L415p Opoeteren),
geleende peet:
gelîentje peet (L415p Opoeteren)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
31730 |
plank |
plank:
plaŋk (L415p Opoeteren
[(meervoud: plɛŋk)]
)
|
In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.]
II-12
|
32174 |
plank, legplank |
schap:
šāp (L415p Opoeteren)
|
Plank in een meubel, en dan met name in een kast. [N 56, 133; N 56, 149a; monogr.]
II-12
|
22734 |
plankmis |
plankmis:
d es plankmis (L415p Opoeteren),
hè gu-et plankmis (L415p Opoeteren)
|
In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
19417 |
plattebuiskachel |
leuvense stoof:
liêvese stoaf (L415p Opoeteren),
potstoof:
poͅtstōf (L415p Opoeteren),
stoofje:
verkleinwoord van stoaf Gèè mootsj het stèèfke ins wat oproakele
stèèfke (L415p Opoeteren)
|
een kleine plattebuiskachel || een plattebuiskachel || lange kookkachel, met langwerpige platte buis en zichtbaren pot [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
24009 |
plechtige communie |
plechtige communie (<lat.):
plechtige kĕmienie (L415p Opoeteren)
|
De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)]
III-3-3
|