22687 |
prent(je) |
beeld(je):
ei schoeen beeltje (L415p Opoeteren),
ein schoén beeldeken (L415p Opoeteren)
|
Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)]
III-3-2
|
19333 |
pret, schik |
plezier:
samest. ein plezeerreis
plezeer (L415p Opoeteren)
|
pret, lol
III-1-4
|
23326 |
priester |
priester:
preester (L415p Opoeteren)
|
Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23414 |
priesterkoor |
koor:
koeër (L415p Opoeteren)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24041 |
priesterwijding |
priesterwijding:
preesterwiejing (L415p Opoeteren)
|
De Priesterwijding. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prizə (L415p Opoeteren)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
pikdraad:
pekdrǭt (L415p Opoeteren)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
23243 |
processie |
processie (<lat.):
pĕrsessie (L415p Opoeteren)
|
De processie [bronk, persessie, protsessioën]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23856 |
processiepaaltjes in de grond slaan |
processiepaaltjes zetten:
pĕrsessie peilkes zĕtten (L415p Opoeteren)
|
Processiepaaltjes in de grond slaan [pöälchere zetse]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23858 |
processiestrooisel |
strooisel:
struisel (L415p Opoeteren)
|
Strooisel bestaande uit bloemen, stukgesneden stengels en bladeren en stroopsel van varens waarmee de straten versierd worden [sjtreupsel]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|