23721 |
rozenhoedje |
noster:
noster (L415p Opoeteren)
|
Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23716 |
rozenkrans |
noster:
noster (L415p Opoeteren)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23722 |
rozenkransgebed |
rozenkrans:
ruzekrans (L415p Opoeteren)
|
Het Rozenkransgebed (hierbij gaat men 3 maal het bidsnoer langs) . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23730 |
rozenkransmaand |
rozenkransmaand:
ruuzekransmaond (L415p Opoeteren)
|
De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17767 |
rug |
rug:
pien in mene rek (L415p Opoeteren),
reg (L415p Opoeteren),
regk (L415p Opoeteren),
règ (L415p Opoeteren),
ręk (L415p Opoeteren)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || rug [ZND m] || Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9, III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
ręq (L415p Opoeteren)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
reeken (L415p Opoeteren)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
tŭsə (L415p Opoeteren),
wille wer ens tuusen (L415p Opoeteren)
|
Tuischen. [ZND m] || Willen we eens ruilen? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
22836 |
ruilen (als spel): de was mangelen |
mangelen:
Vgl. Van Dale: III. mangelen, (veroud. en gew.) ruilen, verwisselen.
maŋələ (L415p Opoeteren)
|
Mangelen. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
ruin:
rin (L415p Opoeteren)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|