23812 |
sacramentsdag |
sacramentsdag:
sakremensdaag (L415p Opoeteren)
|
Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23288 |
sacramentsprocessie |
processie (<lat.):
de percessie (L415p Opoeteren),
percessie (L415p Opoeteren)
|
Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakristie (L415p Opoeteren)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28592 |
salpeter |
salpeter:
sǝlpīǝtǝr (L415p Opoeteren)
|
Chemische stof waarmee bijen bedwelmd worden. [N 63, 77d, N 63, 77c; N 63, 77b; JG 1b]
II-6
|
21571 |
salueren |
aanslaan:
de soldoaten mooten aansloaən (L415p Opoeteren)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
een zeil trekken:
die trekken ei zeil (L415p Opoeteren),
tegader doen:
die doon te gaar (L415p Opoeteren)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
21028 |
saus |
saus:
vóór klinker!
sááwz (L415p Opoeteren)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
səvūəjə (L415p Opoeteren),
savooiekool:
savujekuul (L415p Opoeteren)
|
[Goossens 1b (1960)]savooikool
I-7
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
sjappeleer (L415p Opoeteren)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31809 |
schaafafval |
krollen:
krǫlǝ (L415p Opoeteren),
schaafselen:
šāfsǝlǝ (L415p Opoeteren)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|