21102 |
bijten |
bijten:
1a-m
bieten (L415p Opoeteren),
bieəten (L415p Opoeteren)
|
bijten [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
17652 |
bil |
bil:
bel (L415p Opoeteren)
|
Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
bęnǝbīǝr (L415p Opoeteren)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
19444 |
binnenplaats |
achteruit:
De keiner spèèldzjen oppen drees en oppen achterût
achterût (L415p Opoeteren),
cour (fr.):
kuur (L415p Opoeteren)
|
binnenplaats || de binnenkoer
III-2-1
|
24074 |
bisschop |
bisschop:
bisjop (L415p Opoeteren)
|
Een bisschop [busschop, biskop, bissjep]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbē.t (L415p Opoeteren),
stang:
staŋ (L415p Opoeteren)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
19352 |
bits |
kort afgebeten:
kort afgebieten (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
Hoe zegt ge << hij is nogal bits, scherp, prikachtig>> in zijn manier van spreken. [ZND 40 (1942)]
III-1-4, III-3-1
|
18113 |
blaar |
blaar:
blaër (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
blaër van t luipen (L415p Opoeteren),
blōr (L415p Opoeteren)
|
blaar [ZND A2 (1940sq)] || een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] || een blaar in de handen door het vasthouden van een werktuig, bv. een hamer [ZND 32 (1939)] || een blaar onder de voeten, door het gaan veroorzaakt [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
23574 |
blaasbalg van het orgel |
blaasbalg:
blaosbaak (L415p Opoeteren)
|
De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24469 |
blad (alg.) |
blaadje (dim.):
blèèdsje (L415p Opoeteren),
blad:
blaad (L415p Opoeteren)
|
blad ve boom || blad ve boom, dim.
III-4-3
|