24354 |
vrouwelijk dier |
vrouwtje:
vruike (L415p Opoeteren)
|
vrouwelijk dier
III-4-2
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vɛ̄.rzǝ[kalf] (L415p Opoeteren)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
gɛrm (L415p Opoeteren)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
24368 |
vrouwelijk ree |
germ:
gèren (L415p Opoeteren)
|
Ree, wijfjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gē̜rǝm (L415p Opoeteren),
gęrǝm (L415p Opoeteren),
gɛrm (L415p Opoeteren),
ooi:
ou.i̯ (L415p Opoeteren),
schaap:
schaap (L415p Opoeteren),
šāp (L415p Opoeteren)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zūi̯.x (L415p Opoeteren),
zūǝ.x (L415p Opoeteren),
zūǝx (L415p Opoeteren)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
wijfje:
wiefke (L415p Opoeteren),
wifkə (L415p Opoeteren)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
hen:
hen (L415p Opoeteren),
pul:
pęl (L415p Opoeteren)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
wijfje:
wifkǝ (L415p Opoeteren)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
geit:
gęi̯.t (L415p Opoeteren),
germ:
gęrǝm (L415p Opoeteren)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|