22748 |
boer in het kaartspel add. |
jas:
jass (L415p Opoeteren)
|
Boer: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
33316 |
boerderij, algemeen |
boerderij:
bōrdǝrii̯ (L415p Opoeteren),
geleg:
gǝlɛx (L415p Opoeteren)
|
Het gehele complex, alle opstallen te samen genomen. De oorspronkelijke betekenis van hof is "binnenhof, omheinde ruimte"; hier is sprake van ellips uit hofstede, "hoeve". Onder bedrijf is de specifieke betekenis van "boerenbedrijf" te verstaan; het algemene gedoen heeft ook diezelfde specifieke betekenis. De betekenis van labeur en labeuring is hier het gehele complex van het boerenbedrijf, vaak met de bijbetekenis van "waar zwaar werk wordt gedaan"; vergelijk de lemma''s "boeren" (1.1.8) en "werken op de boerderij" (1.3.10). Vele benamingen die voor de boerderij in het algemeen zijn opgegeven, zoals winning en hof, komen ook terug onder de specifieke boerderijnamen, zoals "eigen hoeve" en "pachthoeve". De geografische uitgebreidheden van deze termen verschillen van begrip tot begrip. Zie de betrokken lemmata van deze paragraaf. Staai is oorspronkelijk de benaming van een bepaalde boerderij bij het veer in Wanssum; de benaming correspondeert aan stade, een afleiding van staan. Bij schans wordt aangetekend: "hoeve met water rondom"; bij kraam: $$speciale betekenis$$ "boerderij". Munkhof correspondeert met monnikhof, te verstaan als "abdijhoeve". Kaart 1 is een verzamelkaart; ook de samenstellingen met hof,geleg, plaats en winning van het lemma "grote boerderij" (1.1.2) zijn erin ondergebracht. [A 10, 2a; A 11, 4; L 1, a-m; L 12, 1; L 22, 1; L 38, 20 en 22; S 4; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 95; L 37, 11a]
I-6
|
20681 |
boerenkool |
boerenkool:
borekiêl (L415p Opoeteren),
krolkool:
krölkiêl (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
synoniem
krolkiêl (L415p Opoeteren),
slechte kool:
slechte kiêl (L415p Opoeteren)
|
boerenkool || krulkool || krullende kool
III-2-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
stalzwalft:
stâlzwaleft (L415p Opoeteren),
zwalft:
zwaleft (L415p Opoeteren),
zwɛlftən (L415p Opoeteren)
|
boerenzwaluw || zwaluw || zwaluw (mv.) [RND]
III-4-1
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bekkem (L415p Opoeteren),
Eine gereikde bèkkem is waal ins hartelik
bèkkem (L415p Opoeteren)
|
bokharing || bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
luister:
luister (L415p Opoeteren)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
21009 |
bolster van een noot |
sloester:
luister (L415p Opoeteren)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
III-2-3
|
32326 |
bom, spon |
spon:
spon (L415p Opoeteren)
|
De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.]
II-12
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
eine pels (L415p Opoeteren),
de e iet langer gerekt
eine pels (L415p Opoeteren)
|
pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw slaan:
bond ɛn blāuw gəslāgə (L415p Opoeteren),
bont en blauw geslagen (L415p Opoeteren),
paars en blauw slaan:
paars en blauw geslagen (L415p Opoeteren)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|