32550 |
boodschappenmand |
commissiekalbas:
kǝmesikǝlbas (L415p Opoeteren),
kalbas:
kǝlbas (L415p Opoeteren),
korfje:
kø̜rfkǝ (L415p Opoeteren)
|
Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.]
II-12
|
22552 |
boog |
boog:
booəg (L415p Opoeteren),
beegske
bōͅg (L415p Opoeteren)
|
Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
buim (L415p Opoeteren),
bøym (L415p Opoeteren)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bongerd:
bongerd (L415p Opoeteren),
boŋərt (L415p Opoeteren),
fruitwei:
fraitwei (L415p Opoeteren),
freitweij (L415p Opoeteren),
freͅi̯t[wei} (L415p Opoeteren)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|
24126 |
boomklever |
boomlopertje:
buimleiperke (L415p Opoeteren)
|
boomklevertje
III-4-1
|
24511 |
boomstronk |
poest:
pûst (L415p Opoeteren)
|
boomstronk
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
huts:
hets (L415p Opoeteren)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
buun, dim. biênke (L415p Opoeteren),
bűǝn (L415p Opoeteren)
|
boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5, I-7
|
27345 |
boorijzer |
boor:
bȳr (L415p Opoeteren)
|
Werktuig om ronde gaten te maken in hout of metaal, bestaande uit een metalen staaf met snijdende delen. Het boorijzer wordt bevestigd in een handvat, een booromslag of in de kop van een boormachine. [N 53, 160a; N 53, 161b; monogr.]
II-12
|
21178 |
boot(je) |
pontje:
pontje (L415p Opoeteren)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|