32970 |
wortel |
wortel:
wortǝl (L415p Opoeteren)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
stek:
stekk (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
boomwortel [ZND 08 (1925)], [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
20605 |
wortelenstamppot |
stomp:
stòmp (L415p Opoeteren)
|
gestampte aardappelen vermengd met o.a. worteltjes, of hutspot
III-2-3
|
33563 |
worteltje |
hete pootjes:
heͅi.təpiətjəs (L415p Opoeteren)
|
Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17679 |
wreef |
wreef:
vrieev (L415p Opoeteren),
vrīēf (L415p Opoeteren)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrieven (L415p Opoeteren)
|
wrijven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vrêngen (L415p Opoeteren)
|
wringen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
wroetelen:
vrētǝlǝ (L415p Opoeteren)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.]
I-12
|
24281 |
wulp |
kluut:
kli-jt (L415p Opoeteren)
|
wulp
III-4-1
|
32999 |
zaad, zaaigoed |
zaad:
zǭt (L415p Opoeteren)
|
Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.]
I-4
|