24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
dikkenaat (L415p Opoeteren)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (L415p Opoeteren),
remmelen:
remmele (L415p Opoeteren),
springen:
spreŋǝ (L415p Opoeteren),
spręŋǝ (L415p Opoeteren)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || paren, bespringen
I-11, I-12, III-4-2
|
19704 |
deksel |
dek:
dek (L415p Opoeteren),
dèk (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
deksel:
dèksel (L415p Opoeteren),
lid:
Ich krèèg het liêd op mi-jn naas: ikwas de dupe(omdat ik veel te veel wilde)
liêd (L415p Opoeteren)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
dek:
dęk (L415p Opoeteren)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
33992 |
dekzeil |
bâche:
baš (L415p Opoeteren)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpex (L415p Opoeteren)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
19048 |
denken |
denken:
deŋkə (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
dinke (L415p Opoeteren),
dènke (L415p Opoeteren),
dèk dènk ich trègk aan di-j sjuun daag
dènke (L415p Opoeteren)
|
denken [ZND A1 (1940sq)], [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
dennenaele (L415p Opoeteren),
strouw/strooi:
struiw (L415p Opoeteren)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
28511 |
derdeling |
derdeling:
dordǝleŋ (L415p Opoeteren)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
20597 |
desemen |
desemen:
deiseme (L415p Opoeteren)
|
zuurdeeg in het broodbeslag doen
III-2-3
|