20505 |
een borrel drinken |
een borreltje pakken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
ei borreltje pakken (L415p Opoeteren),
een drupje drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
dreͅpke dreͅnken (L415p Opoeteren),
een grote drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
groeete dreͅnken (L415p Opoeteren),
een kleintje drinken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
ei kleintje dreͅnken (L415p Opoeteren),
een scheppen:
Vèè goan er òs eine goje sjòppe
sjöppe (L415p Opoeteren)
|
drinken || druppel (drinken), een borrel pakken [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ənə būətram smīrə (L415p Opoeteren)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
šeŋkə (L415p Opoeteren)
|
Schenken. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ei̯ (L415p Opoeteren),
ē̜i̯ (L415p Opoeteren),
ęi̯ (L415p Opoeteren),
eitje:
ęi̯kǝ (L415p Opoeteren)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
here (L415p Opoeteren),
hērən (L415p Opoeteren)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)] || huren
III-2-1
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
eine reng(k) oppe grond trekken (L415p Opoeteren),
ənə rènk ŏppə grŏnt trĕkkə (L415p Opoeteren)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
kries maken (L415p Opoeteren)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19112 |
een lastig karakter hebbend |
moeilijk:
dè¯s eine hiêl mooilike mins viêr möt òm te goan
mooilik (L415p Opoeteren),
niet gemakkelijk:
hè is neet gemekkelik (L415p Opoeteren),
niet mak:
neet mak (L415p Opoeteren)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)] || lastig (ivm. karakter)
III-1-4
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslǭ.n (L415p Opoeteren)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
22809 |
een portret laten maken |
zich laten trekken:
zich laoten trekken (L415p Opoeteren),
zich loaten trekken (L415p Opoeteren),
zijn portret laten maken:
zie pertret laten maken (L415p Opoeteren)
|
Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|