32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L415p Opoeteren)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
noster beden:
ne noster beijen (L415p Opoeteren)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
een kou hebben:
ich heb eine kaw op de borst (L415p Opoeteren),
ich hèb eine kauw oppe borst (L415p Opoeteren)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulingen:
vīǝ.leŋǝ (L415p Opoeteren)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32707 |
een weide scheuren |
omploegen:
[omploegen] (L415p Opoeteren)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
34332 |
een zeugennest maken |
nest maken:
nest maken (L415p Opoeteren)
|
Van stro een soort nest maken voor het werpen, gezegd van de zeug. [N 76, 25; N 14, 56]
I-12
|
34542 |
eend |
eend:
ē̜.nj (L415p Opoeteren),
ē̜nj (L415p Opoeteren)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
19368 |
eenvoudige of armoedige woning |
kadol:
kadol (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
Ze wuundzje doa tiêge de bos aan in èè (klein) kadol
kadol (L415p Opoeteren),
keviep:
Och, dat hi-jske is mè ein ermojige keviêp
keviêp (L415p Opoeteren)
|
hutje || klein, onaanzienlijk achtergebouwtje || krotwoning
III-2-1
|
21517 |
eenzaam |
afgelegen:
aafgeleègen (L415p Opoeteren),
afgəlɛgə (L415p Opoeteren),
alleen:
allein (L415p Opoeteren),
əlejn (L415p Opoeteren)
|
het huis ligt zo eenzaam, zo afgelegen [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
23709 |
eer aan de vader |
glorie zij de vader:
glorie zij den vader (L415p Opoeteren)
|
Het "Eer aan de Vader..."of "Glorie zij de Vader...". [N 96B (1989)]
III-3-3
|