27539 |
geit |
geit:
gęi̯.t (L415p Opoeteren),
gęi̯t (L415p Opoeteren)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
33401 |
geitestal |
geitestal:
gęi̯te[stal] (L415p Opoeteren)
|
De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.]
I-6
|
23537 |
geknield zitten |
op de knien zitten:
oppe knieje zitten (L415p Opoeteren)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24483 |
geknotte wilg |
soets:
soeets (L415p Opoeteren),
soeəts (L415p Opoeteren),
suuts (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
sûts (L415p Opoeteren)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)] || wilg of eik, afgeknot
III-4-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
schouwvegertje:
sjuiwvègerke (L415p Opoeteren)
|
gekraagde roodstaart
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gekroldje haor (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren),
gəkroͅldə hōͅr (L415p Opoeteren)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
dich moos geld hèbbd om te betale (L415p Opoeteren),
ge moot geldj hebben om konnen te betalen (L415p Opoeteren),
geͅlt (L415p Opoeteren),
geͅltj (L415p Opoeteren),
gølt (L415p Opoeteren),
gɛlṭj (L415p Opoeteren),
ich bên miè geltj kwiet (L415p Opoeteren),
geljdj: e zoals in t Ned. stelt
ig bèn mə gĕljtj kwīēt (L415p Opoeteren),
onduidelijk
ge moot geldj hebben om (vieer) te konnen betalen (L415p Opoeteren)
|
geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND A1 (1940sq)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
24809 |
gele ganzebloem |
alverdrijf:
a.lvǝrdrī.f (L415p Opoeteren)
|
Chrysanthemum segetum L. Een vrij algemeen voorkomende 30 tot 60 cm hoge plant op zandige akkers, met blauwgroene bladeren en grote gele bloemen met een geel hart. De bloei duurt van juni tot september. [A 60A, 170; monogr.]
I-5
|
24152 |
gele kwikstaart |
koeienheerdje:
kûwehèèrdsje (L415p Opoeteren)
|
gele kwikstaart
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
filipinen:
fle`pine (L415p Opoeteren)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|