20137 |
graf |
graf:
ei graaf, twiej graver (L415p Opoeteren),
graaf (L415p Opoeteren),
znd 1 a-m; znd 24, 25;
graaf (L415p Opoeteren)
|
Een graf [graf, graaf, jraaf?}. [N 96A (1989)] || Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)]
III-2-2, III-3-3
|
23481 |
grafkruis |
grafkruis:
graafkries (L415p Opoeteren)
|
Een houten of stenen kruis op een graf [grafkruus, graaf-/jraafkruuts?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23483 |
grafzerk |
grafsteen:
graafstein (L415p Opoeteren)
|
Een grafsteen, grafzerk, grafmonument [graf-/graafsteen,-stieën,-sjtein, jraafsjtee, jraafdenkmaal?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19331 |
grapjas |
komiek:
möt dèè kemik könste dich dèk ein briêk lache
kemik (L415p Opoeteren),
schurk:
afl. van schurk, maar met een veel vriendelijker betekenis
sjork (L415p Opoeteren)
|
grapjas, plaaggeest || komiek, grapjas
III-1-4
|
19208 |
grappig |
plezierig:
ook materiaal znd 24, 26
plezeerig (L415p Opoeteren),
schuins:
allicht verwant aan schuin(s) ein sjeense kèrel
sjeens (L415p Opoeteren),
Sjèènse kâl neemt men uich:kâl wi-j kook
sjèèns (L415p Opoeteren)
|
grappig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
grā.s (L415p Opoeteren)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
32862 |
gras (af)maaien |
afmaaien:
āf[maaien] (L415p Opoeteren)
|
Hieronder worden de specifieke woorden voor het maaien van het gras opgenomen; vergelijk de toelichting bij het voorgaande lemma. Het object is in alle gevallen "gras". Het woordtype afmaaien is hier het frequentst; per variant van af- staan hier eerst de vormen waarvan het tweede element identiek is aan de in het voorgaande lemma fonetisch gedocumenteerde opgaven voor maaien; daarna de daarvan afwijkende opgaven voor -maaien. [N 15, 15a add.; N 18, 79 add.; A 23, 16 add.; L 35, 85; RND 122 add.; Lu 1, 16 II add.; monogr.]
I-3
|
32883 |
grasmaaimachine |
maaimachine:
mɛi̯mǝšīn (L415p Opoeteren)
|
Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
bleek:
Grasveld(je) waarop men het gewassen linnen te bleken legt De vruiw di-j de was oppe bleik lag, zaag er nogal bleik ût
bleik (L415p Opoeteren)
|
bleek
III-2-1
|
32870 |
graszeis |
graszeissie:
grā.s[zeissie] (L415p Opoeteren)
|
Zeis, speciaal bedoeld om gras te maaien, in tegenstelling tot de korenzeis, de heidezeis, enz. Zie toelichting bij het lemma ''zeis''. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. [N 18, 67 en 69; JG 1a, 1b; A 4, 28a; L 20, 28a; monogr.]
I-3
|