33309 |
harken, werken met de hark |
scharren:
šarǝ (L415p Opoeteren)
|
Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3]
I-5
|
24710 |
hars |
termentijn:
termetien (L415p Opoeteren)
|
hars [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17780 |
hart |
hart:
hart (L415p Opoeteren, ...
L415p Opoeteren)
|
hart [RND], [ZND m]
III-1-1
|
22758 |
harten in het kaartspel |
harten:
harten (L415p Opoeteren),
harten haos (L415p Opoeteren),
harten haost (L415p Opoeteren)
|
Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
21458 |
haten |
haten:
haten (L415p Opoeteren)
|
Haten. [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hā.vǝr (L415p Opoeteren)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
33070 |
haverhok |
huik:
hű.k (L415p Opoeteren)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
hakselkist:
hɛksǝlkest (L415p Opoeteren),
haverkist:
[haver]kest (L415p Opoeteren
[(2 + haksel)]
)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
26633 |
haverpletter |
haverpletter:
hāvǝrplɛtǝr (L415p Opoeteren),
pletmolen:
plɛt[molen] (L415p Opoeteren)
|
Wanneer haver bedoeld was als paardevoer, moest ze geplet worden. Dit gebeurde met de haverpletter, een toestel waarin de haver tussen twee stalen rollen, een vaste en een losse, geplet werd. Zie ook afb. 91. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 237; Jan 245; Coe 223; Grof 250]
II-3
|
24167 |
havik |
stootkop:
stuutkop (L415p Opoeteren),
stootvogel:
stuutvugel (L415p Opoeteren)
|
valk, havik
III-4-1
|