34576 |
spaak |
speken:
spii̯kǝ (P177a Ordingen)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxø̜p (P177a Ordingen)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
26402 |
spaken |
speken:
spīkǝ (P177a Ordingen)
|
De staven die de verbinding vormen tussen de naaf en de velg van molenraderen. Zie ook afb. 73. [Vds 63; Jan 67; Coe 61; Grof 85; N D, 33]
II-3
|
26507 |
spankoord |
koord:
kǭt (P177a Ordingen)
|
Het koordje waarmee men het schoen kan verstellen. [N O, 19n; Jan 158; Coe 139; Grof 161; N O, 36j add.]
II-3
|
26434 |
spanrol |
spanner:
spanǝr (P177a Ordingen)
|
Spanner, in de vorm van een wieltje, die men met behulp van een aan een hefboom bevestigd koord vooruit kan zetten. Op deze wijze wordt een riem tussen twee poulies gespannen waardoor de bovenste van de twee poulies gaat draaien en het luikoord of de luiketting opgerold wordt. Zie ook afb. 76. [Jan 234; Coe 211; Grof 238]
II-3
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
en koht (P177a Ordingen)
|
kaart [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
26505 |
speelman, klapspaan |
klopper:
klø̜pǝr (P177a Ordingen)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dø̜m (P177a Ordingen)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
vlees:
vlīəs (P177a Ordingen, ...
P177a Ordingen)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
e spEl (P177a Ordingen)
|
spel [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|