22826 |
zwemmen |
zwemmen:
z(w)ume (P177a Ordingen)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
29638 |
zwenghout |
hameel:
awiǝl (P177a Ordingen),
koppel:
kǫpǝl (P177a Ordingen)
|
Dwarshout dat aan de voorkant van kar- of wagenbodem (bij de wagen eventueel ook aan de dissel) is bevestigd en waaraan de hachten of trekkettingen van het paard vastgemaakt worden. Volgens een informant wordt het trekhout "alleen dan bij de kar gebruikt als het paard de haam tijdelijk niet kan dragen, en het borsttuig moet gebruiken, waarbij trekhout niet gemist kan worden". Informanten uit K 314, L 294 en Q 176a melden ook dat het trekhout zelden of nooit bij de kar gebruikt wordt - bij een kar met berries gaat het ook niet -, maar wel bij de wagen. Ook aan de ploeg en de eg kan een dergelijk dwarshout gehangen worden. De benamingen hiervoor stemmen overeen met die voor het zwenghout voor de wagen. De hier opgenomen kaart is gebaseerd op het materiaal van dit lemma en van het lemma zwenghout en spoorstok in wld I.2. [N 17, 69a; N G, 65a; monogr]
I-13
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
koppel:
kǫpǝl (P177a Ordingen
[(incl de stengen)]
),
%%meervoud%%
kǫpǝls (P177a Ordingen
[(incl de strengen)]
)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛ.rǝm (P177a Ordingen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrǝmǝ (P177a Ordingen)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
34613 |
zwik van de wagen |
zwik:
zwek (P177a Ordingen)
|
De dwarsbalk die de vorkhouten onder de bak van de langwagen met elkaar verbindt. [N 17, 42 + 44d; N G, 70f; JG 1b; monogr]
I-13
|
21113 |
zwoord |
braai:
brō.ə (P177a Ordingen),
zwaard:
zwōͅs (P177a Ordingen)
|
zwoerd [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|