33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sokǝrkrǫt (L288a Ospel),
sǫkǝrkrǫt (L288a Ospel)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20543 |
suikerklontje |
klontje:
kluntje (L288a Ospel)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikeroom:
sokeroejme (L288a Ospel)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
sokertant (L288a Ospel)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
28954 |
suçon, suçonnaad |
suçonnaad:
sǝzøŋnǭt (L288a Ospel)
|
Insnijding of inneming om lijn in een stuk te krijgen. Puntnaad in het algemeen. [N 59, 94a; monogr.]
II-7
|
33325 |
t-vormige hoeve |
dwarshuis:
du̯ɛ̄rshūs (L288a Ospel)
|
Stal en schuren liggen achter elkaar; het woongedeelte staat hier dwars op en steekt aan beide zijden uit. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de T-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen, die aan het begin van het lemma bijeen staan, wordt verwezen naar het lemma "boederij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 4. [N 4A, 2b; monogr.]
I-6
|
20772 |
taai-taai |
couque de dinant (fr.):
Vergelijk koek Dinant
koekdenang (L288a Ospel)
|
taai-taai
III-2-3
|
26541 |
taatspot van de kleine spil |
potje:
pø̜tjǝ (L288a Ospel)
|
De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21]
II-3
|
20891 |
tabak |
knasterd:
Een knaster is eigenlijk een rieten korf, waarmee vroeger allerlei vruchte en ook tabak uit vreemde landen werd ingevoerd. De tabak was wel eens vochtig door het zeewater en had dan een walgelijke geur
knastert (L288a Ospel),
tabak:
tebak (L288a Ospel)
|
slechte tabak || tabak
III-2-3
|
20616 |
tabak snuiven |
snuiven:
snoffen (L288a Ospel)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|