34293 |
tuierpaal |
klophout:
klophǫu̯t (L288a Ospel),
tuier:
tȳr (L288a Ospel)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tøi̯ǝr (L288a Ospel)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
34295 |
tuiertouw, tuierketting |
tuier:
tøi̯ǝr (L288a Ospel)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
33506 |
tuinbonen |
kniebonen:
kni-jboeën (L288a Ospel),
knieboon (L288a Ospel),
wollebonen:
mv.
wölleboeëne (L288a Ospel),
wollewantjes:
wöllewantjes (L288a Ospel)
|
Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)] || tuinbonen || tuinbonen, jonge || tuinboon
I-7
|
24258 |
tuinfluiter |
grijsje:
grieske (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
hoffluiter:
de opgegeven betekenis is: "heggemus, tuinfluiter"; ondergebracht bij tuinfluiter
hoeëffluiter (L288a Ospel)
|
tuinfluiter
III-4-1
|
33542 |
tuinkervel |
kervel:
kêr’revel (L288a Ospel)
|
kervel
I-7
|
33615 |
tuinman, boomkweker |
boomkweker:
JK Begrip te splitsen? veel samenstellingen met boom- uit RND zijn geconstrueerd; de andere hebben de ruimere betekenis van tuinman.
boͅu̯mkwekər (L288a Ospel)
|
[RND 08]
I-7
|
30188 |
tuinmuur |
tuinmuur:
tu.nmō.r (L288a Ospel),
tȳnmūr (L288a Ospel)
|
Uit horizontale en verticale balken samengestelde wand die is opgevuld met vlechtwerk en vervolgens is afgesmeerd met leemspecie. In plaats van vlechtwerk kunnen ook bakstenen worden gebruikt. [S 42; N 4A, 53f; N F, 56b; N 31, 45a; monogr.; N 4A, 52f; N 4A, 52d]
II-9
|
19466 |
turf |
turf:
tø̜rǝf (L288a Ospel)
|
Met de benaming ''turf'' duidt men doorgaans een brok veen aan van een bepaalde vorm en grootte dat men door steken uit hoogveen of door baggeren uit laagveen verkrijgt. Verschillende bewerkingen worden op dat brok veen toegepast voordat het als brandstof kan dienen. Soms bedoelt men met ''turf'' veengrond of veen in het algemeen. [I, 1; monogr.]
II-4
|
26969 |
turf op zand laten zitten |
turf op zand laten zitten:
tø̜rǝf op zant lǭtǝ zetǝ (L288a Ospel)
|
Wanneer de veenondergrond ten opzichte van het kanaalpeil te laag is, laat men de onderste laag turf op het zand zitten. [II, 51]
II-4
|