27012 |
turf prikken |
turf prikken:
tø̜rǝf prekǝ (L288a Ospel)
|
De turf met de riek op de kar laden. Dit doet men in de herfst of vroege lente, als het koud is. Als men met de handen de turf vastpakt, krijgt men koude en zieke handen. [II, add.]
II-4
|
27075 |
turfaak |
aak:
āk (L288a Ospel)
|
Grote praam met of zonder roer. [II, 92h]
II-4
|
26833 |
turfbak |
turfbak:
tø̜rǝfbak (L288a Ospel)
|
Bak in een van de hoeken bij het haardvuur waarin turf geborgen wordt. [I, 10e]
II-4
|
26749 |
turfbijl |
aks:
āks (L288a Ospel)
|
Bijl waarmee men veenpuisten doorhakt. Ze wordt ook wel eens gebruikt om turven uit de turfgrond te slaan. Uit N 18, 45 zijn alleen die opgaven verwerkt die op het loshakken van turf of zoden slaan of op turf betrekking hebben. [I, 23; N 18, 45]
II-4
|
26702 |
turfboer |
turfboer:
tø̜rǝfbōr (L288a Ospel)
|
De turfboer of turfventer pacht van de gemeente veengrond en gaat deze in de lente en zomer uitsteken. De turf probeert hij in de omringende plaatsen of steden te verkopen. [I, 9]
II-4
|
34604 |
turfhekken |
hekken:
(mv)
hękǝs (L288a Ospel)
|
Aparte hekken die voor, achter en opzij op de kar gezet worden om turf te vervoeren. Aanvulling van de lemmata voorhek op de kar en achterhek op de kar in wld II.4. [N 17, 72a + c]
I-13
|
26834 |
turfhoek |
turfhoek:
tørǝfhōk (L288a Ospel)
|
Hoek waar de turfbak staat. [I, 10f]
II-4
|
26817 |
turfhoop, bestemd voor de verkoop |
mijt:
mīt (L288a Ospel)
|
[I, 82]
II-4
|
20116 |
turfmolm |
bonksel:
boŋksǝl (L288a Ospel),
gemul:
gǝmøl (L288a Ospel)
|
Afval van turf, losse rommel, boomaarde. In dit lemma zijn de opgaven van de enquête S samengevoegd met de opgaven van de enquêtevraag I, 32. Men moet wel beseffen dat hierdoor verschillende soorten molm aangeduid kunnen worden. Maar in beide enquêtes werd duidelijk gevraagd naar de "turfmolm"; vandaar dat beide vragen hier verwerkt zijn. [I, 32; S 24]
II-4
|
27071 |
turfschip |
turfschuit:
tø̜rǝfsxȳt (L288a Ospel)
|
Turfschip in het algemeen. [II, 92a]
II-4
|